Deense voornaamwoorden (stedord / pronomener)

In de Deense taal spelen voornaamwoorden een cruciale rol in zinsconstructie en communicatie. Deze woorden, die in het Deens "stedord" of "pronomen" worden genoemd, dienen als vervanging voor zelfstandige naamwoorden, waardoor zinnen beknopter en vloeiender worden. In dit artikel bekijken we de verschillende soorten Deense voornaamwoorden en hun functies.

 

Persoonlijke voornaamwoorden (Personlige Stedord)

Persoonlijke voornaamwoorden in het Deens worden gebruikt om te verwijzen naar specifieke mensen, dieren of dingen. Ze kunnen worden onderverdeeld in drie categorieën: onderwerpelijke voornaamwoorden, onderwerpelijke voornaamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden.

 

Onderwerp voornaamwoorden (Nominatief Stedord)

1. Jeg - ik
2. Du - Jij
3. Han - Hij
4. Hun - Zij
5. Den - Het (neutraal)
6. Vi - Wij
7. Ik - Jij (meervoud)
8. De - Zij

Onderwerpelijke voornaamwoorden worden gebruikt als het onderwerp van een zin, die de actie uitvoert of centraal staat.

 

Voorwerpelijke voornaamwoorden (Objektive Stedord)

1. Mig - Ik
2. Graven - Jij
3. Ham - Hem
4. Hende - Haar
5. Den - Het (neutraal)
6. Os - Wij
7. Jer - U (meervoud)
8. Dem - Hen

Voorwerpelijke voornaamwoorden worden gebruikt als direct of indirect lijdend voorwerp van een werkwoord, of als lijdend voorwerp van een voorzetsel.

 

Bezittelijk voornaamwoord (Ejestedord)

1. Min - Mijn
2. Din - Uw
3. Hans - Zijn
4. Hendes - Haar
5. Dens - Zijn (neutraal)
6. Vores - Onze
7. Jeres - Uw (meervoud)
8. Deres - Hun

Bezittelijke voornaamwoorden geven eigendom of bezit aan en zijn in geslacht en getal gelijk aan het zelfstandig naamwoord dat ze modificeren.

 

Aanwijzend voornaamwoord (Demonstratief Stedord)

Aanwijzende voornaamwoorden in het Deens worden gebruikt om specifieke objecten of mensen aan te duiden in relatie tot de spreker. Ze omvatten:

- Denne - Dit
- Disse - Deze
- Den - Dat
- De - Die

Deze voornaamwoorden worden gebruikt om nabijheid aan te geven en gaan vaak vergezeld van het bepaald lidwoord "en" of "et".

 

Relatieve voornaamwoorden (Relativpronomen)

Betrekkelijke voornaamwoorden worden gebruikt om relatieve bijzinnen te introduceren in Deense zinnen. Het meest gebruikte betrekkelijk voornaamwoord in het Deens is "som", wat "die", "die" of "dat" betekent. Het verbindt de betrekkelijke bijzin met de hoofdzin.

 

Vragende voornaamwoorden (Spørgende Stedord)

Vragende voornaamwoorden worden gebruikt om vragen te stellen in het Deens. De belangrijkste vragende voornaamwoorden zijn:

- Hvem - Wie
- Hvad - Wat
- Hvilken - Welke

Deze voornaamwoorden worden gebruikt om vragen te stellen over mensen, dingen of keuzes.

 

Onbepaald voornaamwoord (Ubekendte Stedord)

Onbepaald voornaamwoorden verwijzen naar onbepaalde personen of dingen. Enkele veelvoorkomende onbepaalde voornaamwoorden in het Deens zijn:

- Nogen - Iemand
- Ingen - Niemand
- Alle - Iedereen
- Alt - Alles

Onbepaalde voornaamwoorden worden gebruikt wanneer je algemene uitspraken wilt doen of wanneer de specifieke identiteit van de persoon of het ding niet belangrijk is.

 

Reflexieve voornaamwoorden (Refleksive Stedord)

Wederkerende voornaamwoorden geven aan dat het onderwerp van de zin ook het lijdend voorwerp is. In het Deens worden wederkerende voornaamwoorden gevormd door "-self" of "-selves" toe te voegen aan het persoonlijk voornaamwoord. Bijvoorbeeld:

- Mig selv - Mezelf
- Graaf selv - Jezelf
- Sig selv - Zichzelf/Herself/Itself
- Oss selv - Onszelf
- Jer selv - Uzelf
- Sig selv - Zichzelf

Deze voornaamwoorden worden gebruikt als het onderwerp en het lijdend voorwerp van de zin hetzelfde zijn.