Lijst van de belangrijkste bijvoeglijke naamwoorden in het Nederlands

  • mooi – aantrekkelijk of esthetisch plezierig (De zonsondergang was echt mooi.)
  • groot – van aanzienlijke omvang of grootte (Het huis is groot genoeg voor ons gezin.)
  • klein – van beperkte omvang of grootte (De kat is heel klein en schattig.)
  • goed – van hoge kwaliteit of positieve aard (Dat was een goede beslissing.)
  • slecht – van lage kwaliteit of negatieve aard (Het weer is slecht vandaag.)
  • oud – niet jong, met een lange geschiedenis (Dit is een oud gebouw uit de 18e eeuw.)
  • nieuw – recent of modern, nog niet lang geleden gemaakt (Ze heeft een nieuwe auto gekocht.)
  • moe – zich uitgeput voelen na inspanning (Ik ben zo moe na de lange wandeling.)
  • gezond – in goede fysieke of mentale toestand (Een gezond dieet is belangrijk voor je welzijn.)
  • ziek – niet in goede gezondheid, ziekelijk (Ze is ziek en kan vandaag niet naar school.)
  • warm – met een hoge temperatuur, aangenaam verwarmd (Het is een warme dag vandaag.)
  • koud – met een lage temperatuur, niet warm (Het is koud buiten, dus trek warme kleren aan.)
  • sneller – met een grotere snelheid (De auto rijdt sneller dan de bus.)
  • langzaam – met een lage snelheid (De computer werkt te langzaam.)
  • rijk – met veel geld of bezittingen (Hij is een rijk zakenman.)
  • arm – met weinig geld of middelen (Ze komen uit een arme familie.)
  • oud – met een lange tijdsduur (De ouderwetse camera ziet er interessant uit.)
  • jong – niet oud, recentelijk in leeftijd (De jonge hond speelt in de tuin.)
  • blij – gelukkig of tevreden (Ik ben blij met het cadeau dat ik heb gekregen.)
  • verdrietig – het ervaren van verdriet of ongelukkig zijn (Ze voelde zich verdrietig na de film.)
  • sterk – met veel kracht of weerstand (De sterke man tilde de zware doos op.)
  • zwak – met weinig kracht of weerstand (Hij voelde zich zwak na de ziekte.)
  • snel – met een hoge snelheid (De snelheid van de trein is echt snel.)
  • moeilijk – niet eenvoudig of complex (De wiskunde-opdracht is moeilijk.)
  • makkelijk – eenvoudig of zonder veel moeite (De taak was makkelijk te voltooien.)
  • leuk – plezierig of aangenaam (We hebben een leuke tijd gehad op het feest.)
  • saai – niet interessant of opwindend (De les was echt saai vandaag.)
  • ver – op een grote afstand (Het is ver om naar de stad te rijden.)
  • dichtbij – op een korte afstand (Het restaurant is dichtbij ons huis.)
  • vol – helemaal gevuld, niet leeg (Het glas is vol met water.)
  • leeg – zonder inhoud, niet gevuld (De kamer is leeg na de verhuizing.)
  • hard – stevig of met veel weerstand (De tafel is van hard hout gemaakt.)
  • zacht – niet hard, soepel of aangenaam aanvoelend (Het kussen is heel zacht.)
  • vermoeid – uitgeput of moe (Na de marathon was ik enorm vermoeid.)
  • gefrustreerd – geïrriteerd of teleurgesteld (Hij voelde zich gefrustreerd door de situatie.)
  • helder – met veel licht of duidelijk (De lucht is helder en blauw vandaag.)
  • donker – zonder licht, niet helder (Het wordt donker zodra de zon ondergaat.)
  • volwassen – rijp of niet meer jong (Ze is nu een volwassen vrouw.)
  • kind – jong of niet volwassen (De kinderen speelden in de tuin.)
  • schoon – vrij van vuil of netjes (De kamer is nu schoon en opgeruimd.)
  • vuil – niet schoon, met vervuiling (De handen zijn vies na het spelen.)
  • druk – veel activiteit of drukte (De stad is altijd druk tijdens het weekend.)
  • rustig – kalm en zonder veel beweging of geluid (Het is rustig in het park op deze tijd van de dag.)
  • gezellig – warm en uitnodigend, vaak met sociale sfeer (Het was een gezellige avond met vrienden.)
  • moeizaam – met veel moeite of inspanning (Het werk ging moeizaam door technische problemen.)
  • vrolijk – opgewekt of blij (Ze had een vrolijke glimlach op haar gezicht.)
  • verlegen – onzeker of geremd in sociale situaties (Hij is altijd verlegen bij nieuwe mensen.)
  • behulpzaam – bereid om te helpen (Ze is altijd behulpzaam met haar collega's.)
  • moedig – dapper en niet bang (De brandweerman was moedig in zijn taak.)
  • creatief – origineel en vindingrijk (Ze heeft een creatieve manier om problemen op te lossen.)

 

See also the following article: