"Vouloir" - Vervoeging van het Franse werkwoord

Een van de meest gebruikte en veelzijdige werkwoorden in het Frans is "vouloir", wat in het Engels vertaald kan worden als "willen" of "wensen". Het begrijpen en correct toepassen van de vervoeging is cruciaal voor iedereen die de taal leert. In dit artikel zullen we de vervoeging van het werkwoord "vouloir" in verschillende tijden en stemmingen onderzoeken, waarbij we licht werpen op de nuances en het gebruik ervan.

 

Basisvervoeging in de tegenwoordige tijd

Let's begin with the present tense, where “vouloir” expresses desires, preferences, and requests in the present moment. Here is how “vouloir” is conjugated in the present tense:

1. Je veux (Ik wil)
2. Tu veux (Jij wilt - informeel)
3. Il/elle/on veut (Hij/zij/iemand wil)
4. Nous voulons (Wij willen)
5. Vous voulez (U wilt - formeel/meervoud)
6. Ils/elles veulent (Zij willen)

Deze vormen vormen de basis voor het uitdrukken van je verlangens of wensen in de tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld, "Je veux un café" betekent "Ik wil koffie".

 

Vervoeging in andere tijden

De veelzijdigheid van "vouloir" komt naar voren wanneer het vervoegd wordt in verschillende tijden en stemmingen:

 

1. Imparfait (onvoltooid): Wordt gebruikt voor aanhoudende wensen of verlangens in het verleden.

- Je voulais (Ik wilde)
- Tu voulais (Jij wilde - informeel)
- Il/elle/on voulait (Hij/zij/iemand wilde)
- Nous voulions (Wij wilden)
- Vous vouliez (U wilde - formeel/meervoud)
- Ils/elles voulaient (Zij wilden)

Example: “Quand j'étais enfant, je voulais devenir astronaute” (When I was a child, I wanted to become an astronaut).

 

2. Passé Composé (Samengesteld Verleden): Wordt gebruikt voor voltooide verlangens of wensen in het verleden.

– J'ai voulu (I wanted)
- Tu as voulu (Jij wilde - informeel)
- Il/elle/on a voulu (Hij/zij/iemand wilde)
- Nous avons voulu (We wilden)
- Vous avez voulu (U wilde - formeel/meervoud)
- Ils/elles ont voulu (Ze wilden)

Example: “Hier, j'ai voulu acheter un nouveau livre” (Yesterday, I wanted to buy a new book).

 

3. Futur Simple (eenvoudige toekomst): Wordt gebruikt om toekomstige wensen of verlangens uit te drukken.

- Je voudrai (Ik zal willen)
- Tu voudras (U zult willen - informeel)
- Il/elle/on voudra (Hij/zij/iemand zal willen)
- Nous voudrons (Wij willen)
- Vous voudrez (U zult willen - formeel/meervoud)
- Ils/elles voudront (Zij zullen willen)

Voorbeeld: "Demain, je voudrai visiter le musée" (Morgen wil ik het museum bezoeken).

 

4. Conditionnel Présent (Tegenwoordige Voorwaarde): Wordt gebruikt om hypothetische wensen of verlangens uit te drukken.

- Je voudrais (Ik zou willen)
- Tu voudrais (Jij zou willen - informeel)
- Il/elle/on voudrait (Hij/zij/iemand zou willen)
- Nous voudrions (Wij zouden willen)
- Vous voudriez (U zou willen - formeel/meervoud)
- Ils/elles voudraient (Zij zouden willen)

Example: “Si j'avais de l'argent, je voudrais voyager” (If I had money, I would want to travel).

 

De aanvoegende wijs

De aanvoegende wijs wordt gebruikt om twijfel, onzekerheid of subjectieve meningen uit te drukken. De vervoeging van "vouloir" in de aanvoegende wijs is als volgt:

1. Présent du Subjonctif (Tegenwoordige aanvoegende wijs):

- Que je veuille (Dat wil ik)
- Que tu veuilles (Dat wil je)
– Qu'il/elle/on veuille (That he/she/one wants)
- Que nous voulions (Dat willen we)
- Que vous vouliez (Dat wil je)
– Qu'ils/elles veuillent (That they want)

Voorbeeld: "Il faut que tu veuilles apprendre le français" (Je moet Frans willen leren).

 

2. Imparfait du Subjonctif (Imperfecte aanvoegende wijs):

- Que je voulusse (Dat wilde ik)
- Que tu voulusses (Dat wilde je)
– Qu'il/elle/on voulût (That he/she/one wanted)
- Que nous voulussions (Dat wilden we)
- Que vous voulussiez (Dat je wilde)
– Qu'ils/elles voulussent (That they wanted)

Example: “Je doutais qu'il voulût partir” (I doubted that he wanted to leave).

 

10 voorbeeldzinnen met het woord "vouloir"

Hier zijn 10 voorbeeldzinnen met het woord "vouloir" in verschillende grammaticale tijden:

  1. Je veux apprendre le français. (Ik wil Frans leren.) - Tegenwoordige tijd
  2. Il voulait un gâteau pour son anniversaire. (Hij wilde een taart voor zijn verjaardag.) - Imperfecte tijd
  3. Elle a voulu partir tôt ce matin. (Ze wilde vanochtend vroeg vertrekken.) - Samengestelde verleden tijd
  4. Nous voudrons visiter Paris l'année prochaine. (We will want to visit Paris next year.) – Simple future tense
  5. Si tu le voulais, tu pourrais réussir. (Als je zou willen, zou je kunnen slagen.) - Tegenwoordige voorwaardelijke tijd
  6. Que vous vouliez ou non, il faut le faire. (Of je nu wilt of niet, je moet het doen.) - Tegenwoordige aanvoegende wijs
  7. Je doutais qu'il voulût m'accompagner. (I doubted that he wanted to accompany me.) – Imperfect subjunctive tense
  8. Elle aura voulu nous aider à préparer le dîner. (Ze zal ons willen helpen met het bereiden van het avondeten.) - Toekomende voltooid tegenwoordige tijd
  9. Ils voulaient des billets pour le concert (Ze wilden kaartjes voor het concert) - Imperfecte tijd
  10. J'ai demandé s'ils veulent du café. (I asked if they want some coffee.) – Present tense (indirect question)